De fiets van de zaak aantrekkelijker

Een werkgever kan een (elektrische) fiets (of een speed-pedelec) ter beschikking stellen aan een werknemer. De fiets blijft dan eigendom van de werkgever. Met ingang van 1 januari 2020 is de fiscale regeling voor de “fiets van de zaak’ veranderd. Het is voor werkgevers gemakkelijker geworden hun werknemers te laten profiteren van een fiets van de zaak.
 
Tot 1 januari 2020 was de fiets van de zaak onbelast als die door de werknemer alleen gebruikt werd voor zakelijke kilometers of voor woon-werkverkeer. Bij privégebruik werd de waarde in het economisch verkeer van het privégebruik belastbaar loon van de werknemer. Dat betekent ook dat een kilometerregistratie moest worden bijgehouden.
 
Vanaf 1 januari 2020 is de regeling een stuk eenvoudiger. Vanaf die datum telt de werkgever 7% van de consumentenadviesprijs van de fiets en accessoires (inclusief omzetbelasting) bij het loon van de werknemer en daarover betaalt de werknemer dan belasting. In de praktijk gaat het om een paar tientjes per jaar. De werkgever mag er ook voor kiezen de bijtelling voor zijn rekening te nemen. Dat kan door gebruik te maken van de vrije ruimte in de werkkostenregeling. In dat geval hoeft de werknemer helemaal geen belasting te betalen voor de fiets van de zaak.
 
De werknemer mag nu de fiets van de zaak fiscaal onbeperkt privé gebruiken.
 
Een werknemer met een fiets van de zaak is niet verplicht om met de fiets naar het werk te gaan. Indien de werknemer met het openbaar vervoer of de auto naar het werk reist, dan mag de werkgever voor die kilometers een onbelaste kilometervergoeding geven. Dit geldt ook als een werknemer met een fiets van de zaak naar het station rijdt en verder met het openbaar vervoer reist. De kosten voor het reizen met het openbaar vervoer mogen dan onbelast worden vergoedt.
 
De nieuwe regeling moet het aantrekkelijk maken om met de fiets naar het werk te gaan. Dat heeft een gunstig effect op de filedruk, levert een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van de klimaat en luchtvervuilingsproblematiek en heeft een positief effect op de gezondheid.
 

NOW-regeling | accountantsverklaring en nieuwe mogelijkheden

Het ministerie van SZW heeft duidelijkheid gegeven over de ondergrens voor een accountantsverklaring bij de NOW-regeling. In aanvulling op het accountantsprotocol van SZW komt de NBA met één of twee standaarden voor accountants.
 
Voor de NOW wordt een accountantsverklaring verplicht voor bedrijven die een voorschot (80% van het verleende subsidiebedrag) hebben ontvangen van €100.000 of meer. Om te voorkomen dat een aanvrager een laag voorschot aanvraagt, maar bij vaststelling uiteindelijk een subsidie ontvangt die hoger is dan €125.000, zonder dat daarbij een accountantsverklaring hoeft te worden overlegd, wordt ook bij een vast te stellen subsidie van €125.000 of meer een accountantsverklaring vereist.
 
Ondernemingen die een voorschot van minder dan €100.000 hebben ontvangen zijn zelf verantwoordelijk om in te schatten of de subsidie op €125.000 of meer wordt vastgesteld, waardoor ook zij een accountantsverklaring nodig hebben. De overheid zal hiervoor een online tool beschikbaar stellen aan de hand waarvan een redelijke inschatting gemaakt kan worden of een accountantsverklaring al dan niet benodigd is.
 
Het UWV heeft aangegeven dat op basis van voorlopige cijfers van de eerste 113.000 aanvragen blijkt dat ongeveer 10% van het aantal bedrijven €100.000 of meer aan voorschot ontvangen heeft.
 
Aanvragen tot vaststelling vanaf 7 oktober
Ruim 121.000 werkgevers hebben tot op heden een aanvraag ingediend voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), sinds de openstelling daarvan op 6 april. Via de NOW-regeling kunnen ondernemingen tot negentig procent van de loonkosten vergoed krijgen afhankelijk van hun werkelijke omzetdaling. Zij moeten daarvoor kunnen aantonen minimaal twintig procent minder omzet te hebben behaald over een periode van drie maanden.
 
Het ministerie heeft inmiddels bekendgemaakt dat er een nieuw tijdvak voor de NOW wordt opengesteld in juli, met andere voorwaarden. Daarbij is ook duidelijk geworden dat overlap tussen de aanvraag- en de vaststellingsperiode voorkomen moet worden.
 
Nieuwe mogelijkheden
In de derde wijziging van de NOW zijn er twee nieuwe mogelijkheden voor aanvragers van een tegemoetkoming op grond van de NOW:
 

  • De mogelijkheid om voor de berekening van de loonsom ook te kijken naar de maanden maart, april en mei.
  • De mogelijkheid om bij een overgang van onderneming de omzet op een afwijkende manier te bepalen. Hierdoor kunnen werkgevers die in eerste instantie niet in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming op grond van de NOW mogelijk alsnog succesvol een aanvraag doen.

 
Het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche van de NOW wordt hierom langer opengesteld: tot en met 5 juni 2020. De hiervoor genoemde nieuwe mogelijkheden voor aanvragers hebben terugwerkende kracht tot de datum van de brief van 20 mei waarin deze wijzingen aan de Tweede Kamer zijn aangekondigd. Vanaf dat moment konden werkgevers een beroep doen op deze mogelijkheden. Werkgevers die meenden eerder geen recht te hebben op een tegemoetkoming op grond van de NOW hebben door de verruiming van het aanvraagtijdvak voldoende tijd om alsnog een aanvraag in te dienen.
 
De oorspronkelijke datum tot aanvragen vaststelling is in verband met bovenstaande opgeschort naar 7 oktober.
 
Protocol en standaarden
Er wordt door SZW en de NBA intensief overleg gevoerd over de inhoud van de accountantswerkzaamheden, in situaties waar wel een accountantsverklaring vereist is. SZW werkt hiervoor aan een accountantsprotocol. De NBA werkt tegelijk aan een passende standaard of standaarden.
 
SZW en NBA partijen verwachten het protocol en de standaarden voor 1 augustus definitief te kunnen publiceren.
 
Betrokkenheid van accountant
Voor bedrijven die hun omzetdaling meten over de periode 1 maart tot en met 31 mei loopt binnenkort de eerste subsidieperiode af. Ondanks dat ondernemers niet voor 7 oktober hun afrekening kunnen indienen en accountants ook nog geen duidelijkheid hebben over de te verrichten werkzaamheden voor de verklaring, lijkt het toch verstandig om tijdig te overleggen over het afsluitingsproces.
 
Accountants zullen de werkzaamheden moeten plannen en het is ook goed om te begrijpen hoe de onderneming heeft geopereerd in de eerste drie maanden, en wat de weerslag hiervan is op de effecten in de administratie. Daarnaast kunnen er alvast afspraken worden gemaakt over de aan te leveren informatie aan de accountant, die kan worden aangevuld als het protocol en de standaarden definitief zijn.
 

De verantwoordelijkheden van de bestuurder van een BV

Elke bestuurder van een vennootschap dient zich bewust te zijn van de verantwoordelijkheden die de taak van bestuurder met zich meebrengt.
 
Elke bestuurder moet zijn taak behoorlijk vervullen. Als het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld kan een bestuurder op grond van de wet door de vennootschap (of in geval van faillissement, door de faillissementscurator) aansprakelijk worden gehouden voor de schade die ontstaan is door zijn onbehoorlijk bestuur. Hij moet dan de door de vennootschap geleden schade vergoeden. Aan een bestuurder wordt de eis gesteld dat hij beschikt over het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die op zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Kortom, een bestuurder moet bekwaam zijn en zijn taak zorgvuldig uitoefenen. Een bestuurder mag uiteraard gewoon fouten maken. Bij ondernemen hoort risico’s nemen. Bij risico’s horen fouten. Dus voor aansprakelijkheid moet aan de bestuurder een ernstig (persoonlijk) verwijt kunnen worden gemaakt. Een ‘gewone bestuursfout’ levert niet zomaar een ernstig verwijt op. De vraag of een bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval.
 
De aansprakelijkheid van een bestuurder kan echter nog verder gaan dan alleen het vergoeden van schade. Hij kan onder omstandigheden zelfs aansprakelijk zijn voor alle tekorten van de vennootschap die hij heeft bestuurd. Dit betreft de bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement (artikel 2:248 BW). Deze vorm van aansprakelijkheid in faillissement is dus niet beperkt tot de directe schade als gevolg van de onbehoorlijke taakvervulling, zoals het geval is bij bestuurdersaansprakelijkheid buiten faillissement op grond van artikel 2:9 BW.
 
Een curator kan het bestuur van de failliete vennootschap aansprakelijk houden voor het boedeltekort (alle schulden, inclusief de faillissementskosten, die niet uit het faillissement kunnen worden voldaan), indien: (a) sprake is ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’, (b) dat zich heeft voorgedaan in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement en (c) wanneer dat onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur zal normaal gesproken niet snel sprake zijn. Kennelijk onbehoorlijk bestuur impliceert steeds onverantwoordelijk, onbezonnenheid of roekeloos handelen met de, objectief te bepalen, wetenschap dat de schuldeisers daarvan de dupe kunnen worden. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is slechts sprake indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus zou hebben gehandeld. Wanneer het bestuur niet heeft voldaan aan zijn verplichting een behoorlijke boekhouding te voeren of zijn verplichting de jaarrekening(en) binnen de daartoe geldende wettelijke termijn(en) te publiceren, dan staat vast dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Maar daarmee is een curator er nog niet; hij moet immers aantonen dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is. De wet bepaalt overigens wel dat het vermoeden geldt dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Maar daar kan de bestuurder tegenbewijs tegen leveren door aan te tonen dat er een andere zwaarwegende externe oorzaak is van het faillissement. Het bestuur is verplicht de administratie op een zodanige wijze te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Er dient snel inzicht te kunnen worden verkregen in de debiteuren- of crediteurenpositie op enig moment. Deze debiteuren- of crediteurenpositie en de stand van de liquiditeiten van de vennootschap moeten gezien de aard en de omvang van de onderneming een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie van de vennootschap.
 
Een bestuurder van een vennootschap dient ook zorgvuldig te handelen tegenover derden, bijvoorbeeld crediteuren van de vennootschap. Doet hij dit niet, dan zou een derde die daardoor schade lijdt de bestuurder persoonlijk aansprakelijk kunnen houden voor die schade. Van aansprakelijkheid van een bestuurder jegens derden is niet snel sprake. Voor onrechtmatig handelen van een bestuurder jegens een derde geldt in de praktijk dezelfde maatstaf als bij aansprakelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap; hem moet een ernstig (persoonlijk) verwijt kan worden gemaakt.
 
In de rechtspraak worden in het algemeen de volgende drie situaties onderscheiden, waarbij relevante factor steeds is de mate waarin voor de bestuurder voorzienbaar was dat zijn handelen tot schade bij derden zou leiden:
 
1. Het bewerkstelligen of toelaten dat de vennootschap wanprestatie pleegt (dus haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt): Een vennootschap is in beginsel vrij om in willekeurige volgorde haar schuldeisers te voldoen, zonder acht te slaan op het tijdstip van ontstaan van de vordering of een daaraan verbonden voorrecht. Desondanks kan betaling door de vennootschap van een (opeisbare) schuld onder omstandigheden toch een onrechtmatige daad van de bestuurder van die vennootschap opleveren jegens de onbetaald gebleven schuldeisers. Dit is onder meer het geval indien de bestuurder met het wel betalen van een bepaalde crediteur jegens de overige crediteuren zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt is in ieder geval sprake indien de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Kortom, voorzichtigheid is geboden bij betaling van (een) enkele individuele crediteur(en).Van een persoonlijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt en ook geen verhaal biedt voor de als gevolg daarvan optredende schade. Voorbeelden hiervan zijn het op ongeoorloofde wijze onttrekken van vermogen aan de vennootschap en het selectief betalen van bepaalde crediteuren ten detrimente van andere crediteuren.
 
2. Het aangaan van verplichtingen terwijl de bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze niet zal kunnen nakomen: De bestuurder van een vennootschap kan onder omstandigheden persoonlijk aansprakelijk worden gehouden indien hij namens de vennootschap een verplichting is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet kan nakomen en dat de vennootschap ook geen verhaal biedt voor de als gevolg daarvan door de wederpartij te lijden schade. Als de vennootschap in zwaar weer verkeert is derhalve ook voor het aangaan van nieuwe verplichtingen voorzichtigheid geboden. Ook het doen continueren van verplichtingen, waarvan de bestuurder weet of zich heeft moeten realiseren dat deze niet kunnen worden nagekomen, kan tot persoonlijke aansprakelijkheid leiden. Het voorgaande betekent niet dat een bestuurder helemaal geen vrijheid meer heeft als een vennootschap het financieel zwaar(der) krijgt. De bestuurder die namens de vennootschap verplichtingen aangaat op een moment waarop het voor hem twijfelachtig is of de vennootschap aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen handelt niet zondermeer in strijd met de op hem rustende zorgplicht. Op de vraag waar de grens of het omslagpunt ligt bestaat geen eenduidig antwoord. De omstandigheden van het geval zullen steeds bepalend zijn. In alle gevallen zal een bestuurder echter zorgvuldig moeten omgaan met de schuldeisers van de vennootschap.
 
3. Het verrichten namens of toestaan van handelingen door de vennootschap, terwijl de bestuurder die handelingen in verband met de hem kenbare belangen van een derde (de benadeelde) had behoren te voorkomen. Ook hier geldt dat dit niet betekent dat een bestuurder helemaal geen vrijheid meer heeft als een vennootschap het financieel zwaar(der) krijgt.
 
Dreigt u als bestuurder in een lastig pakket terecht te komen of wilt u gewoon meer weten over de taken, verantwoordelijkheden en risico’s van de rol van bestuurder, neem dan contact op met Bureau Aard.
  

Meldingsplicht buitenlandse werkgevers

Meldingsplicht voor buitenlandse werkgevers die in Nederland werk (doen) verrichten

Vanaf 1 maart 2020 geldt voor buitenlandse werkgevers en zelfstandige ondernemers (uit landen van de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland) een meldingsplicht als zij in Nederland tijdelijk werkzaamheden verrichten. Bij de melding moet onder meer worden aangegeven welke werkzaamheden verricht gaan worden, in welke periode en of werknemers worden meegebracht. Ook de komst van alle gedetacheerde werknemers moet worden gemeld.

 
De meldingsplicht vindt de grondslag in de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de EU (WagwEU) en het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de EU.

 

brief-belastingdienst-btw-aangifte

Het mogelijke gevolg als u minimaal een jaar niets aangeeft op btw-aangifte

Bent u ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en droeg u minimaal één jaar geen btw af of bracht u geen btw in aftrek? Dan bestaat de kans dat de belastingdienst u een brief heeft gestuurd met daarin de mededeling dat de belastingdienst veronderstelt dat u met de onderneming bent gestopt.
 
Bent u inderdaad gestopt met uw onderneming, dan is het niet nodig naar aanleiding van de brief van de belastingdienst actie te ondernemen.
 
Bent u niet gestopt met uw onderneming, dan is het belangrijk dat u de belastingdienst informeert en uitlegt waarom minimaal een jaar geen btw is afgedragen of in aftrek gebracht. Voor de recent verzonden brieven geldt een reactietermijn tot 25 februari aanstaande.
 
Als u niet reageert op de brief van de belastingdienst, dan trekt de belastingdienst het omzetbelastingnummer in en het btw-identificatienummer komt te vervallen. Dat kan wel gevolgen hebben als sprake is van bestaande bedrijfsmiddelen. De belastingadviseur van Bureau Aard is er met raad en daad voor vraagstukken op het gebied van omzetbelasting.
 

De nadelen van de fiscale eenheid zijn groter geworden

In artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting (VPB) is bepaald dat belastingplichtigen onder bepaalde voorwaarden een fiscale eenheid voor de VPB kunnen aangaan.
 
Ingeval een belastingplichtige (moedermaatschappij) de juridische en economische eigendom bezit van ten minste 95 percent van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van een andere belastingplichtige (dochtermaatschappij) en dit bezit ten minste 95% van de statutaire stemrechten in de dochtermaatschappij vertegenwoordigt en in alle gevallen recht geeft op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van de dochtermaatschappij, wordt op verzoek van beide belastingplichtigen de belasting van hen geheven alsof er één belastingplichtige is, in die zin dat de werkzaamheden en het vermogen van de dochtermaatschappij deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de moedermaatschappij. De belasting wordt geheven bij de moedermaatschappij. De belastingplichtigen tezamen worden in dat geval aangemerkt als fiscale eenheid. Van een fiscale eenheid kan meer dan één dochtermaatschappij deel uitmaken.
 
De voordelen van de fiscale eenheid voor de VPB luiden als volgt:
• Er hoeft maar één aangifte te worden ingediend in plaats van dat iedere onderneming dat afzonderlijk doet.
• De fiscale eenheid brengt met zich mee dat de verliezen van een onderneming uit die eenheid worden verrekend met de winsten van een andere onderneming uit die eenheid.
• Transacties tussen de ondernemingen uit de fiscale eenheid blijven, ook al is sprake van onzakelijk handelen, voor de winstbelasting, behoudens mogelijke gevolgen bij een latere verbreking van de fiscale eenheid, zonder betekenis.
 
De fiscale eenheid kent ook nadelen, zoals bijvoorbeeld (maar niet limitatief):
• Het tarief van de vennootschapsbelasting over de eerste € 200.000 van het belastbare bedrag bedraagt 16,5% (2020) (2019: € 19%) (2015, 2016, 2017 en 2018: 20%) is dus lager dan de vennootschapsbelasting over het meerdere (25%). De fiscale eenheid kan maar één keer gebruik maken van de eerste schijf. Dat scheelt dus maximaal € 19.000 VPB voor iedere keer dat de eerste schijf niet gebruikt kan worden.
• Alle ondernemingen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de VPB-schulden, hetgeen een risico kan vorm bij insolventie.
• Bij een fiscale eenheid wordt voor stimuleringsmaatregelen zoals bijvoorbeeld de investeringsaftrek uitgegaan van het totaal van de investeringen van de ondernemingen van de eenheid. Nu de hoogte van de aftrek afneemt naarmate de totale investering van de belastingplichtig toeneemt, leidt de fiscale eenheid tot een lagere aftrek dan het geval zou zijn als alle ondernemingen daar afzonderlijk gebruik van zouden maken.
 
Met de tariefsverlaging in 2020 van de eerste schrijf VPB tot een heffing van 16,5% in vergelijking met 25% over de tweede schijf, springt dit nadeel materieel het meest in het oog.
 
Zou u eens willen praten over de fiscale optimalisatie van uw ondernemingsstructuur, neem dan contact op met de belastingadviseur van Bureau Aard.
 

Loon directeur grootaandeelhouder

Het (gebruikelijk) loon van de directeur-grootaandeelhouder

De persoon die zowel directeur als aandeelhouder is van een besloten vennootschap (BV) heeft zoveel invloed op de gang van zaken binnen de BV dat hij ook zelf zijn salaris zou kunnen vaststellen en hiervoor (onbedoeld) voordeel zou kunnen halen. Daarom is in artikel 12a Wet LB bepaald dat een aanmerkelijkbelanghouder (iemand die, eventueel samen met zijn fiscale partner, direct of indirect gerechtigd is tot minimaal 5% van de aandelen) die arbeid verricht voor zijn BV een loon wordt geacht te ontvangen dat gebruikelijk is voor zijn werkzaamheden.
 
Het gebruikelijk loon wordt dan vastgesteld op ten minste het hoogste van de volgende bedragen:
a. 75% (2014 en eerder: 70%) van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
b. het hoogste loon van de overige werknemers van de vennootschap of daarmee verbonden vennootschappen;
c. € 46.000 (2018 en 2019: € 45.000).
 
Als de opbrengsten van de BV (bijna) geheel voortvloeien uit de door de ab-houder verrichte arbeid (denk aan de bv waarin de beroepsbeoefenaar zijn beroep uitoefent of de bv waarvan de opbrengst bestaat uit managementfee voor de inzet van de ab-houder) dan wordt de zogenoemde afroommethode toegepast: er wordt dan uitgegaan van de opbrengsten van de BV verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen. Er kan eventueel rekening worden gehouden met een winstopslag. Na aftrek van de kosten zal het gebruikelijk loon veelal 70% van de winst of van de managementfee bedragen.
 
Het gebruikelijk loon wordt niet lager vastgesteld als de BV een tijdje verliesgevend was; aannemelijk moet zijn dat sprake is van een structurele verliessituatie die in de weg staat aan de betaling van een ‘normaal’ loon.
 
Voor de start-upsector is de gebruikelijkloonregeling vanaf 2017 versoepeld. Bij innovatieve start-ups mag het gebruikelijk loon worden gesteld op het wettelijk minimumloon, ook al zijn er andere werknemers die meer verdienen. Het moet dan wel gaan om bedrijven die voor de S&O-afdrachtvermindering als starter worden aangemerkt.

 

De beëindiging van een besloten vennootschap

Er kunnen tal van redenen zijn de beëindiging van een besloten vennootschap (BV) te overwegen. In deze bijdrage bespreken we de meest voorkomende manieren om een BV te beëindigen: ontbinding, turboliquidatie of faillissement.

 

De ontbinding
Een BV kan worden ontbonden door een formeel besluit van de aandeelhouders, tenzij de statuten bepalen dat een ander orgaan het besluit moet nemen (artikel 2:19 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW)).

 

Na het besluit tot ontbinding bestaat de BV nog steeds (artikel 2:19 lid 5 BW). De BV blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van het vermogen van de BV nodig is. De BV moet vanaf het moment van de ontbinding (ofwel de aanvang van de vereffening) in alle stukken en aankondigingen die van de BV uitgaan, aan de naam van de BV toevoegen “in liquidatie”. De BV is pas opgehouden te bestaan als het vermogen van de vennootschap is vereffend. Het bestuur is in de regel belast met de vereffening van het vermogen van de vennootschap die is ontbonden. De statuten kunnen ook een ander persoon als vereffenaar aanwijzen. De vereffenaar inventariseert allereerst de aanwezige baten en lasten. Het aanwezige vermogen moet te gelden worden gemaakt.

 

In het geval de baten hoger zijn dan (of gelijk zijn aan) de schulden, dan zal de vereffenaar een plan van verdeling opstellen. Dat plan wordt gedurende twee maanden ter inzage gelegd bij het Handelsregister. De vereffenaar maakt bekend tot welke datum het plan van verdeling ter inzage ligt. Dit kan door middel van een kennisgeving in een landelijk dagblad en de Staatscourant. Vanaf het moment van kennisgeving en gedurende de inzagetermijn kan met een verzoekschrift verzet worden ingesteld tegen het plan van verdeling. Na het ongebruikt verstrijken van de termijn wordt uitvoering gegeven aan het plan. De schulden worden betaald, de vereffenaar legt rekening en verantwoording af en het (eventuele) resterende vermogen wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders, tenzij de statuten anders bepalen. Nadat de vennootschap is vereffend houdt deze op te bestaan en kan zij worden uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

 

Als de schulden hoger zijn dan het vermogen ontstaat er een probleem. In dat geval is de vereffenaar verplicht om ofwel een akkoord aan te bieden aan de schuldeisers, ofwel het faillissement aan te vragen van de vennootschap. Wordt er geen akkoord aangeboden of geen faillissement aangevraagd, dan kan de vereffenaar persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.

 

Ook kan zich de situatie voordoen dat er geen baten zijn, maar alleen schulden. De vereffeningsfase hoeft niet te worden doorlopen, omdat er geen vermogen is dat kan worden vereffend. In deze situatie is sprake van een turboliquidatie. Die komt hierna aan bod.

 

De turboliquidatie
Een turboliquidatie is een snelle en goedkope manier om een vennootschap te ontbinden. Een ander bijkomend voordeel is dat er geen kennisgeving in een landelijk dagblad of Staatscourant hoeft te worden gedaan. De turbo-liquidatie vindt de grondslag in artikel 2:19 lid 4 BW.

 

Turboliquidatie is alleen mogelijk indien de vennootschap geen baten heeft. Let op: het is echter niet toegestaan om kort voor de liquidatie vermogen te onttrekken aan de vennootschap of selectieve betalingen te doen aan schuldeisers (om de voor turbo-liquidatie vereiste vermogenstoestand te bewerkstelligen). Doet het bestuur dat wel, dan kan het bestuur persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.

 

Voor een succesvolle turboliquidatie is verder vereist dat de doorlopende verplichtingen, zoals bijvoorbeeld een huurovereenkomst, op de juiste wijze zijn beëindigd.

 

Turboliquidatie is zoals gezegd eenvoudig: er hoeft maar één fase te worden doorlopen. Voor een turboliquidatie moet er een formeel besluit worden genomen door de aandeelhouder(s) tot ontbinding van de vennootschap. Door dit besluit is de vennootschap onmiddellijk opgehouden te bestaan (artikel 2:19 lid 4 BW). De vennootschap kan worden uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Aan vereffening wordt niet toegekomen, omdat er geen vermogen aanwezig is.

 

Bij een turboliquidatie resteren doorgaans alleen schulden. Dat kan wrang voelen voor schuldeisers, temeer omdat er – in tegenstelling tot het faillissement – geen curator wordt aangesteld die het handelen van het bestuur toetst. Op basis van rechtspraak is het echter soms verplicht om voor de turboliquidatie te kiezen en niet voor het faillissement. Op het moment dat er (nagenoeg) geen activa is, er slechts schulden resteren en er bovendien geen verwachting is dat er activa kan worden gegenereerd, bijvoorbeeld op grond van bestuurdersaansprakelijkheid of een pauliana, rust er een verplichting op de vennootschap om de route van de turboliquidatie te volgen (HR 18 december 2015, ECLI:HR:2015:3636). Het niettemin aanvragen van een faillissement leidt tot misbruik van recht, omdat de curator wegens het gebrek aan baten onmiddellijk zou overgaan tot opheffing van het faillissement. Hierbij speelt een rol dat de curator wordt belast met werkzaamheden zonder dat hij daarvoor een vergoeding ontvangt.

 

Van de mogelijkheid van turbo-liquidatie wordt in de praktijk ook wel misbruik gemaakt. Schuldeisers hebben vaak het nakijken. De schuldeisers worden vooraf niet geïnformeerd over het verdwijnen van hun schuldenaar en relevante verantwoordingsinformatie ontbreekt. Het bestuur is niet gehouden om verantwoording af te leggen met bijvoorbeeld het deponeren van een slotbalans. Het Ministerie van Justitie onderzoekt de mogelijkheden van een wetswijziging en met als doel misbruik te voorkomen en de rechtsbescherming van schuldeisers te verbeteren.

 

In het voorstel dat minister Dekker voor rechtsbescherming in september 2019 aan de Tweede Kamer voorlegde kondigde hij het volgende aan: Het bestuur zal worden verplicht tot het opstellen en deponeren van een slotbalans, die vergezeld gaat van een bestuursverklaring met daarin een nadere verklaring omtrent het ontbreken van baten, eventueel nog met een slotuitdelingslijst. De slotbalans heeft betrekking op het boekjaar van de turboliquidatie en moet worden gedeponeerd bij het handelsregister. Het bestuur zal zorg moeten dragen voor een algemene bekendmaking van de ontbinding, waarbij kenbaar wordt gemaakt dat de slotbalans met jaarrekening ter inzage ligt bij het handelsregister. Tot slot moeten voor de doorhaling van de rechtspersoon in het handelsregister de jaarrekeningen over alle eerdere boekjaren openbaar gemaakt zijn, tenzij daarvoor een ontheffing op basis van artikel 2:394, lid 5 BW geldt. De door minister Dekker aangekondigde maatregelen worden in de loop van dit jaar uitgewerkt.

 

Faillissement
In het geval de schulden hoger zijn dan de baten en een schuldeisersakkoord geen reële optie blijkt, resteert er geen andere optie dan het faillissement van de BV aan te vragen.

 

Het faillissement kan worden uitgesproken als de BV in de toestand verkeert dat zij is opgehouden te betalen. Het faillissement kan op eigen aangifte worden uitgesproken als er tenminste twee schuldeisers zijn, waarvan één opeisbaar. Daarnaast moet er wel enige activa aanwezig zijn. Indien dat niet het geval is moet, zoals gezegd, de route van de turboliquidatie worden gevolgd.

 

Als het faillissement wordt uitgesproken zal de rechter een curator aanstellen. De curator zal het vermogen van de BV vereffenen namens de gezamenlijke schuldeisers. De rechter-commissaris houdt toezicht op het handelen van de curator.

 

Mocht u in verband met de beëdiging van een BV vragen hebben, neem dan contact op met de adviseurs van Bureau Aard. Zij staan u met raad en daad bij.

Gelden op de kwaliteitsrekening

De (vooruit)betaling van gelden vindt in ons economisch verkeer regelmatig plaats via een zogenaamde kwaliteitsrekening. Maar de betaling op een kwaliteitsrekening betekent niet dat de gelden het vermogen verlaten. Iets om rekening mee te houden bij het doen van de belastingaangifte.

 

De notaris
De notaris maakt gebruik van een derdengeldenrekening (ook wel derdenrekening of kwaliteitsrekening genoemd). Zo’n rekening gebruikt de notaris voor door derden aan hem toevertrouwde gelden. Deze gelden zijn afgescheiden van het eigen (kantoor)vermogen van de notaris. Ook de gerechtsdeurwaarder maakt voor zijn beroepsuitoefening van zo’n derdengeldenrekening gebruik.

 

De advocaat
De wettelijke regeling voor notarissen en gerechtsdeurwaarders (artikel 25 Wet op het notarisambt (Wna) respectievelijk artikel 19 Gerechtsdeurwaarderswet) bestaat voor advocaten niet. Voor de advocaat werkt het anders. De advocaat maakt voor de aan hem door derden toevertrouwde gelden in het kader van zijn beroepsuitoefening gebruik van een Stichting beheer derdengelden: de derdengeldenrekening is in beheer van de stichting. In het arrest van 13 juni 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF3413) oordeelde de Hoge Raad reeds dat overeenkomstige toepassing van artikel 25 Wna mogelijk is op rekeningen die door advocaten worden aangehouden met het oog op het ontvangen van voor derden bestemde gelden.

 

Afgescheiden vermogen
Het feit dat de gelden zijn afgescheiden van het vermogen van (bijvoorbeeld) de notaris, brengt met zich mee dat de gelden buiten een eventueel faillissement van (bijvoorbeeld) de notaris blijven.

 

Geen verjaring
De Hoge Raad oordeelde (HR 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1139) dat de Stichting beheer derdengelden zich tegenover een rechthebbende niet kan beroepen op verjaring van een vordering tot uitbetaling (van diens aandeel). Een rechthebbende heeft te allen tijde recht op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de kwaliteitsrekening.

 

Gelden op de kwaliteitsrekening blijven behoren tot het eigen vermogen
Het storten van geld op een kwaliteitsrekening betekent niet dat het bedrag het vermogen van de storter verlaat. Ook al strekken de gelden tot zekerheid of tot voldoening van een (aanstaande) verplichting, zolang de tegenprestatie waarvoor de gelden zijn bestemd niet is verricht blijven de gelden behoren tot het vermogen van de storter. Eerst nadat de tegenprestatie waarvoor de gelden zijn bestemd is verricht, verlaten de gelden het vermogen van de storter.

 

Een belanghebbende richtte op 31 december een besloten vennootschap op. Op die datum stortte hij € 1,5 miljoen aan agio op de kwaliteitsrekening van de notaris. Enkele weken later wordt het geld gebruikt voor de aanschaf van grond en andere activa. De Hoge Raad oordeelde op 12 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1177) dat het bedrag het vermogen van de belanghebbende op 31 december niet heeft verlaten. Het bedrag leidt tot belastingheffing in box 3.